In september 1952 kreeg het Detachement van de 10de Jachtwing te Chièvres de opdracht zich naar haar definitieve thuisbasis te begeven:
Kleine-Brogel. Voordien was een nieuw vliegveld geconstrueerd met taxibanen en een landingsbaan van 3km boven op de bedding van het
oude Britse vliegveld. De verhuis van het grondpersoneel begon vanaf 17 november 1952. De vliegtuigen volgden vanaf 23 februari 1953.
De eerste voorlopige en zeer spartaanse behuizing van de 10de Wing in Kleine-Brogel
in het voorjaar van 1953.
Deze F-84G Thunderjet met de kentekens DMB op de neus was het persoonlijke
vliegtuig van Luitenant-Kolonel Vlieger Yvan Dumonceau de Bergendal,
de eerste Korpsoverste van de 10de Wing.
Het was ook deze FZ-74 die op 23 februari 1953 als eerste straalvliegtuig
op de vernieuwde vliegbasis van Kleine-Brogel landde.
In Kleine-Brogel verscheen al vlug een rode leeuw op de staart van de Thunderjets.
Het was de Rode Leeuw van de Provincie Limburg,
die door de 10de Wing als embleem werd gekozen.
Later zou hij op de vliegtuigen aangebracht worden op een lichtblauw schild als achtergrond.
Het ontploffen van de motor was een vaak voorkomend euvel bij de Thunderjet.
Dit gebeurde ook op 12 maart 1953 tijdens het opstarten van de FZ-67/RA-I.
De op de ontploffing volgende brand vernielde het vliegtuig volledig.
De piloot, Robert Haelterman van het 27ste Smaldeel kon ongedeerd ontkomen.
Het was de allereerste "crash" op de naoorlogse vliegbasis van Kleine-Brogel